acceptant
- ac·cep·tant
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘iem. die op zich neemt een wissel te betalen’ voor het eerst aangetroffen in 1631 [1]
- Naamwoord van handeling van accepteren met het achtervoegsel -ant [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | acceptant | acceptanten |
verkleinwoord | acceptantje | acceptantjes |
de acceptant m
- een persoon die een wissel accepteert
- (beroep) iemand die werkt voor een verzekeringsmaatschappij en daar belast is met het aannemen van verzekeringen
- Het woord acceptant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "acceptant" herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "acceptant" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ acceptant op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
acceptant
- tegenwoordig deelwoord (participe présent) van accepter