Spaans

Uitspraak
Woordafbreking
  • ac·ce·der

Werkwoord

acceder

stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
acceder
accedía
accedido
volledig
  1. onovergankelijk inwilligen, instemmen (met), toestemmen (in)
  2. (~ a) toegang hebben tot
  3. (~ a) toegeven (aan), wijken (voor), zwichten (voor)
  4. (~ a) opklimmen (tot)
    «Acceder al trono.»
    De troon bestijgen.
Synoniemen