Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • abri·ko·zen·boom
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord abrikozenboom abrikozenbomen
verkleinwoord abrikozenboompje abrikozenboompjes

Zelfstandig naamwoord

de abrikozenboomv / m

  1. (bloemplanten) bepaald soort boom waaraan abrikozen groeien, Prunus armeniaca  
    • Wat hebben jullie een mooie abrikozenboom in jullie tuin staan! 
Vertalingen

Gangbaarheid