vervoeging van
abêtir

abêtis

  1. eerste en tweede persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van abêtir
  2. eerste en tweede persoon enkelvoud verleden tijd (passé simple) van abêtir
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van abêtir
  4. mannelijk meervoud voltooid deelwoord (participe passé) van abêtir