abêtis
vervoeging van |
---|
abêtir |
abêtis
- eerste en tweede persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van abêtir
- eerste en tweede persoon enkelvoud verleden tijd (passé simple) van abêtir
- tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van abêtir
- mannelijk meervoud voltooid deelwoord (participe passé) van abêtir