Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • ab·ät·zen
Woordherkomst en -opbouw
  • Afleiding van het Duitse werkwoord ätzen met het voorvoegsel ab-
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
abätzen
ätze ab
(hat) abgeätzt
zwak volledig scheidbaar

Werkwoord

abätzen

  1. overgankelijk afbijten (door bijtende middelen verwijderen, bijv. een verflaag)
  2. overgankelijk door bijtende middelen reinigen (bijv. een marmeren plaat)
Synoniemen
Verwante begrippen