aartskanselier
- aarts·kan·se·lier
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aartskanselier | aartskanseliers |
verkleinwoord | aartskanseliertje | aartskanseliertjes |
de aartskanselier m
- (Rooms-Katholieke Kerk) grootkanselier van het pauselijk hof
- Het woord 'aartskanselier' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.