• aarts·en·gel
enkelvoud meervoud
naamwoord aartsengel aartsengelen
verkleinwoord aartsengeltje aartsengeltjes

de aartsengelm

  1. (religie) een hemelgeest in een rang boven een engel
    • Weet jij wat een aartsengel is? 
     Toen hoorde hij tot zijn angst en vreugde de stem van de aartsengel Gabriel als een lied van binnen uit de klif komen, een stil lied dat hem aanmaande zijn landsheer te halen want die had een nog grotere zorg.[2]
91 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[3]
  1. aartsengel op website: Etymologiebank.nl
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044632767
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


enkelvoud meervoud
naamwoord aartsengel aartsengele

aartsengel

  1. (religie) aartsengel
    «...mooie aartsengele in kostelike gewade...»
    ...mooie aartsengelen in fijne gewaden...[1]
  1. Louw
    , Anna M. (1986). Die loop van die rivier, p. 91. Uitg.: Tafelberg.