Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aarts·dom·oor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aartsdomoor aartsdomoren
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

aartsdomoor m/v

  1. (pejoratief) iemand die nooit iets begrijpt
    • „Weet u wel zeker, dat u het daar had weggestopt?" „Of ik dat zeker weet? Nou — je bent me een dwaas kind! Even zeker, als dat jij een aartsdomoor bent!" [2]

Gangbaarheid

Verwijzingen