Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·zwem·men
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

aanzwemmen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanzwemmen
zwom aan
aangezwommen
klasse 3 volledig
  1. naderen door te zwemmen
    • Er komt een antiloopje aanzwemmen en het enige wat de alligator doet is het vastklemmen van het linkervoorpootje tussen zijn kaken. Dat pootje was immers een bewegend en dus herkenbaar iets voor de allesvreter. Voorts blijft hij weer stil liggen.[2] 
    • 'Toen ik dacht dat het over was, kwam er iemand aanzwemmen'.[3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf NICO BAKKER 23 april 2014
  3. Tubantia Roeland Segeren 13-NOVEMBER-2017