Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·zegt

Werkwoord

vervoeging van
aanzeggen

aanzegt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanzeggen
    • ... dat jij aanzegt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanzeggen
    • ... dat hij aanzegt.