Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·vangt

Werkwoord

vervoeging van
aanvangen

aanvangt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanvangen
    • ... dat jij aanvangt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanvangen
    • ... dat hij aanvangt. 

Gangbaarheid