aanplakte
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- aan·plak·te
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aanplakken |
aanplakte
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aanplakken
- ... dat ik aanplakte.
- ... dat jij aanplakte.
- ... dat hij, zij, het aanplakte.
- ... dat ik aanplakte.
Gangbaarheid
- Het woord 'aanplakte' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.