• aan·moe·di·ging
enkelvoud meervoud
naamwoord aanmoediging aanmoedigingen
verkleinwoord aanmoedigingetje aanmoedigingetjes

de aanmoedigingv

  1. het inspreken van moed
    • Gelukkig kreeg de neergevallen bokser een aanmoediging van de kant en ging het daarna beter. 
     Om zijn woorden kracht bij te zetten, stak hij zijn rechterduim op. Hun zoon had echter geen oog voor deze aanmoediging.[1]
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]