aanboeken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van aanboeken | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aanboeken | aan te boeken | ||||||
toekomend | zullen aanboeken aan zullen boeken |
te zullen aanboeken aan te zullen boeken | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben aangeboekt | te hebben aangeboekt | ||||||
toekomend | aangeboekt zullen hebben | aangeboekt te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
aanboekend | aangeboekt | ev. boek aan |
mv. verouderd boekt aan |
boeke aan (bijzin) aanboeke | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | boek aan | boekt aan | boekt aan | boekt aan | boekt aan | boeken aan | boeken aan | boeken aan | |
verleden (o.v.t.) | boekte aan | boekte aan | boekte aan | boekte aan | boekte aan | boekten aan | boekten aan | boekten aan | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanboeken | zult/zal aanboeken | zult/zal aanboeken | zult aanboeken | zal aanboeken | zullen aanboeken | zullen aanboeken | zullen aanboeken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanboeken | zou aanboeken | zou(dt) aanboeken | zoudt aanboeken | zou aanboeken | zouden aanboeken | zouden aanboeken | zouden aanboeken | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | aanboek | aanboekt | aanboekt | aanboekt | aanboekt | aanboeken | aanboeken | aanboeken | |
verleden (o.v.t.) | aanboekte | aanboekte | aanboekte | aanboekte | aanboekte | aanboekten | aanboekten | aanboekten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanboeken aan zal boeken |
zult/zal aanboeken aan zult/zal boeken |
zult/zal aanboeken aan zult/zal boeken |
zult aanboeken aan zult boeken |
zal aanboeken aan zal boeken |
zullen aanboeken aan zullen boeken |
zullen aanboeken aan zullen boeken |
zullen aanboeken aan zullen boeken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanboeken aan zou boeken |
zou aanboeken aan zou boeken |
zou(dt) aanboeken aan zou(dt) boeken |
zoudt aanboeken aan zoudt boeken |
zou aanboeken aan zou boeken |
zouden aanboeken aan zouden boeken |
zouden aanboeken aan zouden boeken |
zouden aanboeken aan zouden boeken | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb aangeboekt | hebt aangeboekt | hebt/heeft aangeboekt | hebt aangeboekt | heeft aangeboekt | hebben aangeboekt | hebben aangeboekt | hebben aangeboekt | |
verleden (v.v.t.) | had aangeboekt | had aangeboekt | had aangeboekt | hadt aangeboekt | had aangeboekt | hadden aangeboekt | hadden aangeboekt | hadden aangeboekt | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangeboekt hebben | zal/zult aangeboekt hebben | zult/zal aangeboekt hebben | zult aangeboekt hebben | zal aangeboekt hebben | zullen aangeboekt hebben | zullen aangeboekt hebben | zullen aangeboekt hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangeboekt hebben | zou aangeboekt hebben | zou/zoudt aangeboekt hebben | zoudt aangeboekt hebben | zou aangeboekt hebben | zouden aangeboekt hebben | zouden aangeboekt hebben | zouden aangeboekt hebben |