Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aai·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen aaibaar aaibaarder aaibaarst
verbogen aaibare aaibaardere aaibaarste
partitief aaibaars aaibaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

aaibaar

  1. mogelijk om te aaien, benaderbaar
    • Wilde konijnen zijn niet zo aaibaar als tamme. 
  2. vriendelijk.
    • Zij heeft een aaibaar uiterlijk. 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be