aaibaar
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- aai·baar
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van aaien met het achtervoegsel -baar.
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | aaibaar | aaibaarder | aaibaarst |
verbogen | aaibare | aaibaardere | aaibaarste |
partitief | aaibaars | aaibaarders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
aaibaar
- mogelijk om te aaien, benaderbaar
- Wilde konijnen zijn niet zo aaibaar als tamme.
- vriendelijk.
- Zij heeft een aaibaar uiterlijk.
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord aaibaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aaibaar" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be