• Wand
  • erfwoord Ontwikkeld uit Oudhoogduits want, uit Germaans *wandi-, verwant aan Nederlands wand, Fries wân.

Wand v

  1. wand, tussenmuur
  2. (bouwkunde) binnenwand, muur, wand
  3. (geologie) bergwand, rotswand
 
[1]: En Wand
Een wand (muur)
 
[2]: En Wand
Een rotswand
  • Wand


enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Wand die Wand Wend die Wend
datief re Wand der Wand Wend de Wend
accusatief en Wand die Wand Wend die Wend

Wand, v

  1. (bouwkunde) binnenwand, muur, wand
  2. (geologie) bergwand, rotswand