Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zwel·len
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘uitzetten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1] [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
zwellen
/'zʋɛlə(n)/
zwol
/zʋɔl/
gezwollen
/ɣə'zʋɔlə(n)/
klasse 3 volledig

Werkwoord

zwellen

  1. ergatief in volume toenemen
    • Deze kunststof zwelt in aanraking met water. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen