Man die een zuidwester draagt

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zuid·wes·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zuidwester zuidwesters
verkleinwoord zuidwestertje zuidwestertjes

Zelfstandig naamwoord

de zuidwesterm

  1. (hoofddeksel) bij regen- en stormweer gedragen hoofddeksel bij zeelieden
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen