Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wre·vel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘misnoegen’ voor het eerst aangetroffen in 1573 [1]
  • afgeleid van het Engelse evil en het Nederlandse euvel [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord wrevel wrevels
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

wrevel m [3]

  1. het boos, geprikkeld en geërgerd zijn
    • In de Amsterdamse gemeenteraad is wrevel ontstaan over het ‘Flying Squad’-team van de gemeente. In het team zitten ambtenaren die Amsterdammers stimuleren zo veel mogelijk armoederegelingen aan te vragen.[4] 
    • Carters eerdere commentaren over Noord-Korea veroorzaakten wrevel in het Witte Huis, die hem vorige maand verzocht zou hebben niet meer over de kwestie te spreken omdat dat Donald Trump zou ondermijnen. Carters zoektocht naar vrede rijmt niet met de harde opstelling van Trump, die meer sancties wil tegen Pyongyang en dreigt met militair ingrijpen.[5] 
    • Ook de manier waarop Van Breukelen het bedrijf van zijn vriend Rini Stoutjesdijk binnenloodste in Zeist wekte wrevel. Nederlandse en buitenlandse topclubs (Ajax, PSV, Arsenal en FC Groningen) reageerden woest toen duidelijk werd dat BTSW ongeoorloofd gebruik maakte van hun naam en logo’s op het gebied van coaching en psychologische hulpverlening.[6] 
     Dus zou de waarheidscommissie de wrevel opwekken van Moskou, vervolgde Ludwig. Of beter gezegd, nog meer wrevel opwekken dan al het geval was. En daarmee waren ze bij de cruciale vraag aangekomen: hoe groot was eigenlijk het gevaar voor waar her en der in het Westen over gespeculeerd werd? Dus dat de hervormingspolitiek in bloed zou worden gedrenkt, zoals in Boedapest in 1956?[7]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[8]

Verwijzingen