Nederlands

Haarlem na een wolkbreuk in 1936
Uitspraak
Woordafbreking
  • wolk·breuk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wolkbreuk wolkbreuken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de wolkbreukv / m

  1. (meteorologie) zeer heftige stortbui die tot overstroming leidt
    • Maar ja, vroeger leefde mijn vader nog en in het oude stadionnetje waar Vitesse vroeger speelde kon je in de pauze geen kant op. De keer in de voorbereiding tegen Feyenoord dat een wolkbreuk de witte pakjes van de majorettes op het veld doorzichtig maakte. Internet bestond nog niet, een blote tiet was nog wat en een stuk of veertig tegelijkertijd was misschien wel te veel. De supporters klommen haast over de hekken van geiligheid. Ik stond als verstijfd naast mijn vader te slikken. Er hing een euforische sfeer ineens, vooral ook omdat die majorettes maar door bleven springen. Mijn vader die thuis mijn moeder had zitten en die dus wel wat gewend was legde een hand op mijn schouder toen ze ‘olé-oléé’ begonnen te zingen. [1] 
Synoniemen
Hyperoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. NRC
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be