Nederlands

 
Luchtwervel
Uitspraak
Woordafbreking
  • wer·vel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘beentje van ruggengraat’ voor het eerst aangetroffen in 1568 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord wervel wervels
verkleinwoord werveltje werveltjes

Zelfstandig naamwoord

de wervelm

  1. (anatomie) een bot van de wervelkolom
    • De menselijke wervelkolom bestaat uit 33 of 34 wervels. 
  2. draaiende beweging in een gas of vloeistof
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
wervelen

wervel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wervelen
    • Ik wervel. 
  2. gebiedende wijs van wervelen
    • Wervel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wervelen
    • Wervel je? 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen