Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wan·daad
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wandaad wandaden
verkleinwoord wandaadje wandaadjes

Zelfstandig naamwoord

de wandaadv

  1. een misdaad, een slechte of gruwelijke handeling
    • Wie dieren pijn doet voor zijn plezier begaat een wandaad. 
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen