vinna
Faeröers
Werkwoord
vinna
Zelfstandig naamwoord
vinna v
IJslands
Uitspraak
- IPA: /ˈvɪnːa/
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd | voltooid deelwoord (supinum) | |
3e pers enk. | 1e pers mv. | ||
vinna | vann | unnum | vunnið |
volledig |
Werkwoord
vinna
Zelfstandig naamwoord
vinna v
Noors
Woordafbreking
- vin·na
Naar frequentie | zeldzaam |
---|
Zelfstandig naamwoord
vinna, v
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van vinne
Schrijfwijzen
Nynorsk
Woordafbreking
- vin·na
Werkwoord
vinna
- onbepaalde wijs, tweede vorm naast vinne, zie aldaar (betekenis [A]: oogsten)
vinna
vinna
- gebiedende wijs van vinna (betekenis [A]: oogsten)
Werkwoord
vinna
vinna
- gebiedende wijs van vinne (betekenis [A]: oogsten)
Werkwoord
vinna
- onbepaalde wijs, tweede vorm naast vinne, zie aldaar (betekenis [B]: winnen)
vinna
vinna
- gebiedende wijs van vinna (betekenis [B]: winnen)
Werkwoord
vinna
vinna
- gebiedende wijs van vinne (betekenis [B]: winnen)
Zelfstandig naamwoord
vinna, v
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van vinne
Zweeds
Uitspraak
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
supinum |
vinna |
vann |
vunnen |
volledig |
Werkwoord
vinna