Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·sprei·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord verspreider verspreiders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de verspreiderm

  1. degeen die ervoor zorgt dat iets op veel plaatsen aanwezig is
    • Deze vogel eet de vruchten en wordt zo via de vogelpoep een verspreider van de zaden. 
  2. (communicatie) persoon of organisatie die ervoor zorgt dat iets bij veel mensen bekend wordt
    • Zijn krant is een verspreider van leugens geworden. 
  3. (persoon) (medisch) iemand die veel anderen met een ziekte besmet
    • De verspreider van het virus woonde in Wuhan. 
Hyponiemen

Gangbaarheid