Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vers
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen vers verser verst
verbogen verse versere verste
partitief vers versers -
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘fris’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘dichtregel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1100 [1]

Bijvoeglijk naamwoord

vers

  1. nieuw, net gemaakt, recent
    • Deze krant is vers van de pers. 
     Het voelde goed om een vers pad in de sneeuw te kunnen maken.[2]
  2. (voeding) niet ingeblikt, niet diepgevroren
    • Dit is verse vis met verse groenten. 
     Ik wilde dolgraag een keer verse vis vangen en op een kampvuurtje grillen.[2]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Bijvoeglijk naamwoord

vers

  1. partitief van de stellende trap van ver
enkelvoud meervoud
naamwoord vers verzen
verkleinwoord versje versjes

Zelfstandig naamwoord

het verso

  1. (dichtkunst) gedicht
  2. (dichtkunst) dichtregel
  3. (dichtkunst) couplet
Uitdrukkingen en gezegden

[2] "dichtregel"

  • Dat is vers twee.
Dat is voor nu slechte een bijzaak / Dat is iets om op een later moment meer aandacht aan te geven
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Etruskisch

Zelfstandig naamwoord

vers

  1. vuur


Frans

Uitspraak

Voorzetsel

vers

  1. naar, in de richting van
  2. tegen