verpleegkundige
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ver·pleeg·kun·di·ge
Woordherkomst en -opbouw
- Afgeleid van verpleegkundig met het achtervoegsel -e
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | verpleegkundige | verpleegkundigen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- (medisch), (beroep) iemand die beroepshalve patiënten verpleegt
- De musici zwaaien naar de man en verlaten zijn kamer. Groot: „Deze meneer probeerde zijn ene hand bij de andere te krijgen. Misschien wilde hij voor ons klappen.” Een verpleegkundige begint even later een gesprekje met de patiënt over de gespeelde muziek. [1]
- (medisch), (beroep) een deskundige in de verpleegkunde
Verwante begrippen
Hyponiemen
|
Vertalingen
1. iemand die beroepshalve patiënten verpleegt
2. een deskundige in de verpleegkunde
Bijvoeglijk naamwoord
verpleegkundige
- verbogen vorm van de stellende trap van verpleegkundig
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Gangbaarheid
- Het woord verpleegkundige staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Reformatorisch Dagblad Gert de Looze 12-01-2019 Een menselijke noot op de intensive care