Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·kon·di·gen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bekendmaken’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
  • Afgeleid van kondig met het voorvoegsel ver- of afgeleid van kondigen met het voorvoegsel ver-
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verkondigen
verkondigde
verkondigd
zwak -d volledig

Werkwoord

verkondigen

  1. overgankelijk bekend maken en sterk aanbevelen gewoonlijk aan een groep of menigte
    • Nationalistische politici verkondigden na de Ierse onafhankelijkheid (1921) het ideaal van een homogene Ierse bevolking. 
     Tijdens de diensten luisterde ik zelden naar wat de predikant te vertellen had, omdat ik het vaak niet eens was met wat hij verkondigde.[2]

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen