Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·vaart
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘begrafenis’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1276 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord uitvaart uitvaarten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

uitvaart v/m

  1. teraardebestelling of crematie van een overledene
     Almelo maakt zich op voor de uitvaart van Adolph graaf van Rechteren Limpurg. De op 88-jarige leeftijd overleden Heer van Almelo wordt morgen bijgezet in de grafkelder van de familie aan de Gravenallee. Het verkeer op de Van Rechteren Limpurgsingel wordt daarvoor stilgelegd.[2]
Synoniemen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
uitvaren

uitvaart

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitvaren
    • ... dat jij uitvaart. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitvaren
    • ... dat hij uitvaart. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen