Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • toog
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘gewelfde bovenkant, overdekking’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1681 [1] [2]
  • In de betekenis van ‘soutane’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1669 [1] [3]
  • [4] [5]
enkelvoud meervoud
naamwoord toog togen
verkleinwoord toogje toogjes

Zelfstandig naamwoord

de toogm [6] [7] [8] [9] [10]

  1. (kleding) ambtskleed voor misdienaars en geestelijken, soutane [11]
  2. tapkast
  3. (bouwkunde) dubbele segmentboog [12]
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Anagrammen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
tijgen

toog

  1. enkelvoud verleden tijd van tijgen
    • Ik toog. 
    • Jij toog. 
    • Hij, zij, het toog. 
vervoeging van
togen

toog

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van togen
    • Ik toog. 
  2. gebiedende wijs van togen
    • Toog! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van togen
    • Toog je? 

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[13]

Meer informatie

Verwijzingen