Nederlands

 
tangens B = overstaande zijde / aanliggende rechthoekszijde ofwel b / c
Uitspraak
Woordafbreking
  • tan·gens
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘getal dat verhouding uitdrukt van rechthoekszijde tegenover die hoek tot de aanliggende rechthoekszijde’ voor het eerst aangetroffen in 1614 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord tangens tangensen
tangenten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de tangensv / m 3 manieren van definitie voor de tangens van een hoek: [3]

  1. (meetkunde) segment van de raaklijn aan een cirkel, gelegen tussen de twee benen van een hoek in het middelpunt, waarvan het ene been de straal van het raakpunt is
  2. (meetkunde) verhouding van de overstaande en de aanliggende rechthoekszijde in een rechthoekige driehoek
  3. (meetkunde) verhouding tussen de projecterende loodlijn en de projectie van het ene been van de hoek op het andere
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

72 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen