sul
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- sul
Woordherkomst en -opbouw
- [A] Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘sufferd’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1644 [1]
- [B] Mogelijk afgeleid van baard
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sul | sullen |
verkleinwoord | sulletje | sulletjes |
Zelfstandig naamwoord
[A] sul m
- (informeel) een wat dommig, traag persoon
- Wat een sul is dat toch.
- (informeel) iemand die goedgelovig en daardoor wat naïef is, of die alles maar goedvindt en tolereert
Afgeleide begrippen
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord
Werkwoord
vervoeging van |
---|
sullen |
sul
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sullen
- Ik sul.
- gebiedende wijs van sullen
- Sul!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sullen
- Sul je?
Gangbaarheid
- Het woord sul staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sul" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "sul" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be