suiker

suiker

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  suiker    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• sui·ker

Woordherkomst en -opbouw

• Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zoetstof’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1253

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	suiker	suikers
verkleinwoord	suikertje	suikertjes

Zelfstandig naamwoord

de suiker m

1. (voeding) oplosbare zoetstof hoofdzakelijk verkregen uit suikerbieten en suikerriet

   • GGD-directeur: Suiker is de gevaarlijkste drug van deze tijd waarvan het gebruik moet worden ontmoedigd via een suikertaks.  

   ▸ Glazig staarde ik voor me uit terwijl de suikers, vetten en zout in mijn bloedstroom terecht kwamen.

2. (scheikunde) een type verbinding van koolstof-, waterstof- en zuurstofatomen

Synoniemen

• [2] koolhydraat

Verwante begrippen

• kandij, glucose, fructose, lactose, maltose, zoet, zoetstof, snoep

Hyponiemen

   

ahornsuiker aldehydesuiker anijssuiker bastaardsuiker basterdsuiker beetsuiker beetwortelsuiker bietsuiker bloedsuiker bloemsuiker boomsuiker broodsuiker bruidssuiker doopsuiker druivensuiker farinesuiker geleisuiker griessuiker honingsuiker houtsuiker invertsuiker kandijsuiker klontjessuiker kokospalmsuiker kokossuiker kristalsuiker lijmsuiker loodsuiker meelsuiker melissuiker melksuiker moutsuiker oliesuiker ouderdomssuiker palmsuiker poedersuiker restsuiker rietsuiker sluipsuiker spiersuiker strooisuiker stroopsuiker tafelsuiker vanillesuiker vanillinesuiker vruchtensuiker

Afgeleide begrippen

   

Gurneys suikervogel Kaapse suikervogel Suikerfeest blauwe suikervogel groene suikervogel suikerachtig suikerahorn suikeralcohol suikeramandel suikerappel suikerarm suikerbacove suikerbakker suikerbakkerij suikerbatterij suikerbeest suikerbeestje suikerbeet suikerberk suikerbiet suikerboer suikerbol suikerboon suikerbrood suikerbus suikercake suikercampagne suikerconcentratie suikerconsumptie suikercontract suikercultuur suikerdiefje suikerdistributie suikerdivisie suikerdoos suikerdot suikereekhoorn suikereekhoorns suikeren suikererwt suikeresdoorn suikerfabriek suikerfabrikant suikergast suikergebed suikergehalte suikerglazuur suikergoed suikerhart suikerheer suikerhuis suikerig suikerindustrie suikerklont suikerklontje suikerkorrel suikerkristal suikerlaag suikerlepeltje suikerlord suikermais suikermaïs suikermarkt suikermeloen suikermolecule suikermolecuul suikermolen suikermuisjes suikeronderneming suikeroogst suikeroom suikerpalm suikerpatiënt suikerpeer suikerpeul suikerplantage suikerpot suikerprijs suikerproductie suikerraffinaderij suikerraffinadeur suikerriet suikerrietkever suikerschep suikerschepje suikerschool suikersector suikersiroop suikersoep suikerspiegel suikerspin suikerstofwisseling suikerstrooier suikerstroop suikersyndicaat suikertaart suikertaks suikertang suikertante suikerteelt suikertuin suikerunie suikervervanger suikerverwerkend suikervogel suikervogels suikervrij suikerwater suikerwerk suikerwet suikerwier suikerwortel suikerzak suikerzakje suikerziek suikerziekte suikerzoet

Uitdrukkingen en gezegden

• Ergens met boter en suiker ingaan

Aan iets overgeleverd zijn; gemakkelijk te beïnvloeden zijn, ergens snel intuinen; er gloeiend bij zijn, gesnapt [2] worden

• Niet van suiker zijn

Ergens tegen kunnen (vgl. Tegen een stootje kunnen)

Vertalingen

    1. zoetstof   

Abchazisch: ашакар (ab) (ašakar) Afrikaans: suiker (af) Albanees: sheqer (sq) m Arabisch: سكر (ar) (súkkar) Bosnisch: šećer (bs) m Bretons: sukr (br) m Boeginees: ᨁᨚᨒ Bulgaars: захар (bg) m (záχar) Catalaans: sucre (ca) m Chinees: 糖 (zh) (táng) Deens: sukker (da) Duits: Zucker (de) m Engels: sugar (en) Esperanto: sukero (eo) Estisch: suhkur (et) Fins: sokeri (fi) Frans: sucre (fr) m Fries: sûker (fy) Grieks: ζάχαρη (el) v (záchari) Gujarati: ખાંડ (gu) (khā.n.d) Hebreeuws: סוכר (he) (sukár) Hindi: चीनी (hi) (ćīnī), खाँड (hi) (khā.n.d) शक्कर (hi) (šakkar), शकर (hi) (šakar), शर्करा (hi) (šarkrā) Hongaars: cukor (hu) Ido: sukro (io) IJslands: sykur (is) Indonesisch: gula (id) Interlingua: sucro (ia) Italiaans: zucchero (it) Japans: 砂糖 (ja) さとう (ja) satō Koerdisch: şekir (ku)

Koreaans: 설탕 (ko) (seoltang) Kroatisch: šećer (hr) m Latijn: saccharum (la) o Lets: cukurs (lv) m Litouws: cukrus (lt) m Makassaars: ᨁᨚᨒ Maleis: gula (ms) Noors: sukker (no) Oekraïens: цукор (uk) m (tsúkor) Papiaments: suku Perzisch: شکر (fa) (shekar) Pools: cukier (pl) m Portugees: açúcar (pt) Roemeens: zahăr (ro) Russisch: сахар (ru) m (sáχar) Schots-Gaelisch: siùcar (gla) Sloveens: sladkor (sl) m Slowaaks: cukor (sk) m Sonsorolees: sukur Spaans: azúcar (es) Swahili: sukari (sw) Tagalog: asúkal (tl) Tsjechisch: cukr (cs) m onbezield Tsjetsjeens: шекар (šekar) Turks: şeker (tr) Urdu: چینی (ur) Vietnamees: đường (vi) Zoeloe: ushukela (zu) Zweeds: socker (sv)

Werkwoord

vervoeging van
suikeren

suiker

1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van suikeren
   

   • Ik suiker. 

2. gebiedende wijs van suikeren
   

   • Suiker! 

3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van suikeren
   

   • Suiker je? 

Gangbaarheid

• Het woord suiker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "suiker" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
100 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.