Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stro·ming
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stroming stromingen
verkleinwoord strominkje strominkjes

Zelfstandig naamwoord

de stromingv

  1. het zich in een bepaalde richting voortbewegen van een vloeistof
    • Er stond een sterke stroming in de zeearm ten gevolge van de opkomende vloed. 
  2. een bepaalde beweging die zekere denkbeelden gemeen heeft
    • Het kubisme was een stroming die in de vorige eeuw de kunst sterk beïnvloed heeft. 
     Op de trail had ik geen plannen en bewoog met de stroming mee.[3]
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen