Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • strek·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
strekken
strekte
gestrekt
zwak -t volledig

Werkwoord

strekken

  1. overgankelijk het zo ver mogelijk uitrekken in de lengte.
    • Hij strekte zijn been om de bal tegen te houden. 
  2. absoluut ~ tot fungeren, dienen
    • Bloedige striemen en andere wonden strekten tot getuigenis dat Romeinse slaven enkel onder foltering getuigenis konden afleggen. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de strekkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord strek

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen