Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stra·te·gie
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kunst van oorlogvoering, beleid’ voor het eerst aangetroffen in 1872 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord strategie strategieën
verkleinwoord strategietje strategietjes

Zelfstandig naamwoord

de strategiev

  1. een plan om iets te bereiken
    • De strategie van die handelaar werkt erg goed. 
     Hij zag het probleem niet zozeer en maakte aanstalten om verder te lopen, waardoor ik overging op een andere strategie.[3]
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Tsjechisch

Zelfstandig naamwoord

strategie v

  1. strategie