Nederlands

Uitspraak
Gelijkklinkende woorden
Woordafbreking
  • stock
Woordherkomst en -opbouw
  • van Engels  stock zn , in de betekenis van ‘voorraad, kapitaal’ aangetroffen vanaf 1824 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord stock stocks
verkleinwoord stockje stockjes

Zelfstandig naamwoord

de stockm

  1. dat wat wordt bewaard om pas in de toekomst te gebruiken of te verkopen
    • hij moest toch iets doen om zijn familie te onderhouden. Dus handelde hij in parels. Waren we nieuwsgierig om iets van de stock te zien? Ja, zei ik, onwillekeurig rondkijkend naar een brandkast in de donkere hoeken van de kamer. Hij trok een van de houten laden van de wrakke schrijftafel open, en haalde er een sigarenkistje uit. Hij deed het open en liet ons de inhoud zien. Het was vol met bleekrose parels, in alle maten, als rose kaviaar. [3]
  2. (kaartspel) stapel speelkaarten
    • "Wil je een spelletje canasta doen?" (…) Ted kondigde een serie vrouwen aan, dus ik legde een klaverdrie om te voorkomen dat hij de stock afgegooide kaarten inpikte. [4]
  3. (dichtkunst) telkens terugkerende regel in een refrein
    • In de kamers of bij de vele rederijkersfeesten, waar men van heinde en verre bijeenkwam om het plaatselijk prestige te verdedigen, werden opdrachten gegeven om met een bepaalde slotregel (de stock) een bepaald soort refrein te vervaardigen. [5]
  4. verouderde spelling of vorm van stok tot 1805
Synoniemen

Gangbaarheid

64 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Middelengelse stoc.
enkelvoud meervoud
stock stocks

Zelfstandig naamwoord

stock

  1. voorraad
  2. aandeel
  3. kolf (van geweer)
vervoeging
onbepaalde wijs to  stock 
he/she/it  stocks 
verleden tijd  stocked 
voltooid
deelwoord
 stocked 
onvoltooid
deelwoord
 stocking 
gebiedende wijs  stock 

Werkwoord

stock

  1. overgankelijk voorraadig zijn
Synoniemen