Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stij·ven
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
stijven
steef
gesteven
klasse 1 volledig

Werkwoord

stijven

  1. overgankelijk minder buigzaam maken (met stijfsel)
    • Die hemden moeten nog gesteven worden. 
Vertalingen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
stijven
stijfde
gestijfd
zwak -d volledig

Werkwoord

stijven

  1. overgankelijk (figuurlijk) door aanmoediging of financiële middelen versterken
    • Je moet hem niet in het kwaad stijven. 
    • Daarmee stijfden ze flink de kas. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen