Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spits·te

Bijvoeglijk naamwoord

spitste

  1. verbogen vorm van de overtreffende trap van spits

Werkwoord

vervoeging van
spitsen

spitste

  1. enkelvoud verleden tijd van spitsen
    • Ik spitste. 
    • Jij spitste. 
    • Hij, zij, het spitste.