Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • slui·pen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘zich onopgemerkt voortbewegen’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1] [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sluipen
sloop
geslopen
klasse 2 volledig

Werkwoord

sluipen

  1. ergatief zeer voorzichtig lopen, op zo'n manier dat ontdekking vermeden kan worden
    • Hij sloop de trap op in de hoop dat zijn ouders niet zouden merken dat hij te laat thuis kwam. 
     Ik had me iets anders voorgesteld bij mijn eerste beer, namelijk dat er een recht voor me op het pad zou lopen of dat er een ’s avonds om mijn tent zou sluipen op zoek naar eten, zoals enkele van mijn vrienden al was overkomen.[3]
     Het beste was wanneer je je kleren vroeg bij elkaar kon rapen en gewoon weg kon sluipen zonder afscheid te nemen.[4]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen