Nederlands

 
Zwanenberg slachterij in Oss
Uitspraak
Woordafbreking
  • slach·te·rij
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord slachterij slachterijen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

slachterij v [1]

  1. (bedrijf) bedrijf waar vee wordt gedood voor consumptie
    • Er waren ook geschenken van twijfelachtig allooi: Jan Orthensen, de schapenboer van op de Smorenhoek, kwam met een dood lam aanzetten; een jonge moeder uit het dorp wilde per se een plastic zak vol volgepoepte luiers van haar pasgeboren baby verbranden; en slagersvrouw Gemma Holst schonk een kalfshoofd, een delicatesse die ze speciaal voor de gelegenheid bij de slachterij had besteld. [2] 
    • De vrouw die vrijdagmiddag gewond raakte bij een incident bij slachterij Van Kooten in Montfoort blijkt Saskia van Rooy te zijn. De dierenactiviste uit Stolwijk zegt bijna vermoord te zijn door medewerkers van de slachterij, omdat zij foto’s stond te maken. Volgens de directeur van het Montfoortse bedrijf is dat ‘volkomen onzin’. [3] 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Olde Heuvelt, Thomas
    HEX [2016] ISBN 978-90-245-7334-9 pagina 105
  3. Tubantia Femke Rodenburg & Chris Klomp 04-september-2017