Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sin·tel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘uitgebrand stuk steenkool’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1436 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord sintel sintels
verkleinwoord sinteltje sinteltjes

Zelfstandig naamwoord

de sintelm

  1. het niet volledig verbrande residu van steenkool
  2. een korrelig stolsel dat door een vulkaan uitgeworpen is

Gangbaarheid

70 % van de Nederlanders;
60 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen