Afrikaans

Woordafbreking
  • sink

Zelfstandig naamwoord

sink

  1. (element)(scheikunde) zink; een scheikundig element met atoomnummer 30. Het is een blauw/wit overgangsmetaal
Afkorting
Afgeleide begrippen

Meer informatie

Werkwoord

sink

  1. zinken


Duits

Woordafbreking
  • sink

Werkwoord

sink

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd gebiedende wijs bedrijvende vorm van sinken
Synoniemen
Anagrammen


Engels

Uitspraak
vervoeging
onbepaalde wijs to  sink 
he/she/it  sinks 
verleden tijd  sank 
voltooid
deelwoord
 sunk 
onvoltooid
deelwoord
 sinking 
gebiedende wijs  sink 

Werkwoord

sink

  1. zinken
  2. overgankelijk terugbrengen, verminderen
Afgeleide begrippen
enkelvoud meervoud
sink sinks

Zelfstandig naamwoord

sink

  1. gootsteen
Afgeleide begrippen


Fries

Zelfstandig naamwoord

sink

  1. (element)(scheikunde) zink; een scheikundig element met atoomnummer 30. Het is een blauw/wit overgangsmetaal
Afkorting

Meer informatie


Gronings

Zelfstandig naamwoord

sink

  1. (element)(scheikunde) zink; een scheikundig element met atoomnummer 30. Het is een blauw/wit overgangsmetaal
Afkorting


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

sink

  1. (element)(scheikunde) zink; een scheikundig element met atoomnummer 30. Het is een blauw/wit overgangsmetaal
Schrijfwijzen
Afkorting

Meer informatie


Noord-Fries

Zelfstandig naamwoord

sink

  1. (element)(scheikunde) zink; een scheikundig element met atoomnummer 30. Het is een blauw/wit overgangsmetaal
Afkorting

Meer informatie