Nederlands

 
[1] singel van Zwolle
 
[3] houtwal met kreupelhout
 
[4] een paard met een brede witte singel
 
[5] priester met witte singel om het middel
Uitspraak
Woordafbreking
  • sin·gel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘(weg langs de buitenzijde van een) stadsgracht’ voor het eerst aangetroffen in 1271 [1]
  • uit het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord singel singels
verkleinwoord singeltje singeltjes

Zelfstandig naamwoord

singel m [3] [4]

  1. gracht om het centrum van een stad
    • Verslag van de eerste SingelSwim, een zwemtocht door de Singel van Utrecht. Deelnemers zwemmen twee kilometer voor het goede doel, in dit geval onderzoek naar de spierziekte FSHD. O.a. Anita Witzier, Sofie van den Enk en Jan Joost van Gangelen zwemmen mee. [5] 
  2. een weg die om het centrum van de stad loopt
    • De komende drie weken wordt gewerkt aan de Lasondersingel. De singel krijgt een nieuwe asfaltlaag. Ook wordt de knik in de binnenste ring ter hoogte van de Blijdensteinlaan weggewerkt. [6] 
  3. een rij bomen met kreupelhout
    • Akkers en graslanden moeten geschikt worden gemaakt door minder of geen bemesting. Ook moeten de singels ten oosten van de Blokkendijk verdwijnen, evenals hekken en afrastering in het hele gebied. In het gebied worden veel bomen verwijderd. [7] 
  4. een brede band om de buik van een paard
  5. koord dat een priester die de misdienende priester draagt
  6. draagband onder de zitting van een stoel
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[8]

Meer informatie

Verwijzingen