Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sig·naal
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘teken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1588 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord signaal signalen
verkleinwoord signaaltje signaaltjes

Zelfstandig naamwoord

het signaalo

  1. een vorm van informatie met een genormeerde betekenis, bv. het geven van een afgesproken teken
    • Het getoonde signaal gaf aan dat de wedstrijd begon. 
  2. een vorm van informatie waarvan de betekenis nog onduidelijk is
    • De signalen uit de financiële wereld geven te denken. 
    • De hogeschool laat het er niet bij zitten. Er wordt een lobby opgezet met de andere hogescholen in de provincies die geraakt worden. „En ik ga met mensen in de regio praten om de positie van Saxion te ondersteunen. Om een signaal te geven aan de politiek dat dit niet kan. Want als dit gebeurt, is dat niet goed voor Oost-Nederland.” [2] 
    • Waar de meeste coaches vaak met een jaar verlengen, heeft trainer Arno Leppink besloten nog minimaal twee jaar door te gaan bij FC Eibergen. De coach uit Enschede hoopt daarmee een signaal af te geven binnen de fusieclub, maar ook naar buiten toe. [3] 
  3. (natuurkunde), (astronomie) elektromagnetische straling die afkomstig is van een kosmische bron
    • Men denkt dat het signaal van een snel ronddraaiende ster zoals een pulsar, afkomstig is. 
  4. (natuurkunde), (elektronica), de elektrische spanning of stroom die afkomstig is van een detector, een microfoon, videocamera, dvd-speler, pc, sensor enz.
  5. (natuurkunde), (elektronica) de elektromagnetische (draag-) golf die afkomstig is van een radiozender (omroep, gsm enz.)
    • Het signaal van de satelliet is maar zwak, maar dat kan met een schotelantenne voldoende worden versterkt. 
  6. (medisch) de informatie die van de zintuigen naar de hersenen wordt overgebracht
    • Het oog zet het licht en de kleurinformatie om in een signaal dat via de oogzenuw naar de hersenen wordt geleid. 
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen