Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schik·king
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schikking schikkingen
verkleinwoord schikkinkje schikkinkjes

Zelfstandig naamwoord

de schikkingv

  1. compromis, een regeling waarmee beide partijen genoegen nemen
  2. (juridisch) (procesrecht) beslechting door partijen van hun rechtsgeschil(len) al dan niet door tussenkomst van een derde partij bijv. een mediator, advocaat of rechter
  3. (juridisch) (strafrecht) afdoening van een delict van de lichte soort op voorstel van het Openbaar Ministerie, meestal via een door de verdachte te betalen geldsom
    • makelaar trof een schikking met het Openbaar Ministerie wegens het opmaken van een (valse) spookfactuur van 1,5 miljoen euro [1] 
  4. het schikken, aan een bepaalde orde onderwerpen bijvoorbeeld van bloemen, een ordening
    • Hebt u in uw schikking bloemen die schuin moeten staan, dan rusten zij tegen de zijkant. 
Synoniemen
Hyponiemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen