Nederlands

 
roze
Uitspraak
Woordafbreking
  • ro·ze
Woordherkomst en -opbouw
  • Van het Franse rose, in de betekenis van ‘kleurnaam’ voor het eerst aangetroffen in 1485. Cognaat van roos (bloem). [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord roze
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het rozeo

  1. (kleur) tertiaire kleur bestaand uit een combinatie van wit en rood, met soms ook blauwe tinten; een heel bleek of licht rood
    • Heeft u die ook in het roze? 
stellend
onverbogen roze
verbogen

Bijvoeglijk naamwoord

roze

  1. (kleur) de kleur roze hebbend
    • Hij rijdt in een roze auto. 
     Ik liep op een tapijt van kleine witte en roze bloemen en kon mijn geluk niet op.[2]
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Anagrammen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie


Verwijzingen