Nederlands

 
1. Afbeelding van een roofblei uit de 18e eeuw.
Uitspraak
Woordafbreking
  • roof·blei
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord roofblei roofbleien
verkleinwoord roofbleitje roofbleitjes

Zelfstandig naamwoord

de roofbleiv / m

  1. (straalvinnigen) exotische roof- en zoetwatervis die voorkomt in de wateren van de Benelux, Leuciscus aspius  
     Beijeman en zijn boot kun je voor verschillende vissoorten huren: snoek, snoekbaars, baars en een relatieve nieuwkomer uit Oost-Europa, de roofblei.[1]
Hyperoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Menno Steketee
    “138 cm zoetwaterwolf” (19 december 2009) op nrc.nl