Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • roe·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘dooreenmengen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
roeren
roerde
geroerd
zwak -d volledig

Werkwoord

roeren

  1. overgankelijk een vloeistof met een spaan in ronde beweging brengen
  2. overgankelijk een emotie in iemand oproepen
    • Dat roerde hem zeer. 
  3. wederkerend: zich ~: zich bewegen
    • Het konijn roerde zich niet en wachtte geduldig tot de vos verdwenen was. 
  4. wederkerend: zich ~: in opstand komen
    • De bergbewoners van de Kaukasus roeren zich weer als vanouds. 
  5. wederkerend: zich ~: geluid (herrie) maken
    • De ongeduldige jongelui roerden zich tijdens het concert met boegeroep en andere ongein. 
Hyponiemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Spreekwoorden
  • tot tranen toe geroerd zijn
  • zeer sterk ontroerd zijn
  • de trom roeren
  • op de trommel slaan
  • maart roert zijn staart
  • de laatste dagen van maart kunnen nog guur en koud weer geven
  • zich niet kunnen roeren
  • zich niet kunnen bewegen

Zelfstandig naamwoord

de roerenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord roer

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen