Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rich·ten
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘rechtmaken, in een bepaalde richting laten gaan’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1100 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
richten
richtte
gericht
zwak -t volledig

Werkwoord

richten

  1. overgankelijk op een bepaald doel afstemmen
    • Hij richtte zijn pijlen op een opening in hun wapenrusting. 
  2. wederkerend zich ~ op: een bepaald doel nastreven
    • WikiWoordenboek richt zich op het weergeven van alle woorden in alle talen, beschreven in het Nederlands. 
     ‘Dit virus en de maatregelen die wereldwijd worden genomen hebben wel enorme gevolgen voor de economie. Dat is dan zo, en daar zal de overheid zich ook op richten, maar nu gaat het om veiligheid. We moeten ons allemaal zo veel mogelijk aan de richtlijnen houden.’[2]
  3. wederkerend zich ~ tot: iemand toespreken
    • Als hij zelfverzekerd door de loopgraven beende en zich tot de mannen richtte, kon hij net zo veel enthousiasme als hij wilde in zijn woorden leggen als hij refereerde aan de verpletterende nederlaag van de vijand die met een laatste salvo de genadeslag zou krijgen, maar de mannen gaven hem alleen wat vaag gemopper ten antwoord en stemden voorzichtigheidshalve zwijgend toe door naar hun kistjes te kijken. [3] 
Gelijkklinkende woorden
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. "richten" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2.   Weblink bron
    Charlotte Huisman
    “Wie neemt er nog de trein op een stil Utrecht Centraal?” (13 maart 2020), de Volkskrant
  3. Lemaitre, Pierre
    Tot ziens daarboven 2014 ISBN 9789401601931 pagina 13
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be