Nederlands

 
grens van een rechtsgebied
Uitspraak
Woordafbreking
  • rechts·ge·bied
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rechtsgebied rechtsgebieden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

rechtsgebied o [1]

  1. het deel van het recht waar een overheidsorgaan recht van spreken heeft, waar het bevoegd is
    • „Er zijn ruim 17.000 advocaten in Nederland, die weten er in de regel heel weinig van en dan maken ze ongelukken.” Dat ziet ook de in erfrecht gespecialiseerde hoogleraar privaatrecht Wilbert Kolkman van de Rijksuniversiteit Groningen. „Een advocaat kan er een algemene praktijk op na houden, dan doet hij huurrecht, arbeidsgeschillen en af en toe een erfrechtzaakje. De kans op blunders is dan groot. Erfrecht is zo’n specialistisch rechtsgebied dat mensen soms te makkelijk denken: dat doe ik er even bij. Dan steekt men al snel een zaak verkeerd in.” [2] 
Synoniemen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Camil Driessen 20 januari 2017